OP ZOEK NAAR DE EERSTE NEDERLANDSE GRAND PRIX-COUREUR
Door Henk Wagenaar Hummelinck
Vraag eens aan de gemiddelde Formule 1-insider wie volgens hem de eerste Nederlandse Grand Prix-coureur is. Dan zal het antwoord waarschijnlijk luiden: Dries van der Lof en Jan Flinterman, Grand Prix van Nederland 1952. Nou, zij waren het in elk geval niét. Maar wie dan (vermoedelijk) wél? Leest u maar verder: u komt dan namen tegen waarvan u vast en zeker nog nooit heeft gehoord …
Formule A & Formule 1
Voordat we echt op zoek gaan, ontkomen we er niet aan om eerst de verschillen en overeenkomsten vast te stellen tussen de begrippen ‘Formule 1-race’ en ‘Grand Prix’.
Eind 1946 werd de FIA (Fédération Internationale de l’Automobile) opgericht als opvolger van de AIACR (Association Internationale des Autoclubs Reconnus), al was het meer een kwestie van ‘oude wijn in nieuwe flessen’. Waarom dat allemaal in het Frans moest? De autosport was vanaf de eerste race tot circa 1903 een vrijwel Frans-nationale aangelegenheid. Daarna werd dat gelukkig steeds minder, maar je kon het aan de Fransen toevertrouwen dat niemand dat ooit zou vergeten.
De eerste daad van de FIA was het bedenken van de term ‘Formule 1′, ingaande per Grand Prix van Pau 1947. In de AIACR-periode (dus vóór 1947) noemden alleen AIACR-geschoolde autosportbobo’s de hoogste raceklasse ‘Formule A’. Gewone mensen hadden het toen altijd ondubbelzinnig over Grand Prix-auto’s (zie kader). Overigens was er ook een Formule B in de rol van een soort Formule 2, in de wandelgangen aangeduid met de historisch beladen term voiturettes. U ziet, enige stroomlijning was wel op zijn plaats! Wel was men het erover eens, dat de Grand Prix van Frankrijk 1906 historische gezien de eerste serieuze Grand Prix – of nog deftiger: Grande Épreuve – was.
Wanneer is een race een Grand Prix?
Goede vraag! Moet een Grand Prix een heel land vertegenwoordigen, of mag het ook wat bescheidener: een stad of zo? En moet zo’n race echt de titel Grand Prix voeren, of mag Race of Champions of Eifelrennen ook? Want tot ver in de jaren vijftig waren er per seizoen misschien zes of zeven landen-Grands Prix, naast een veelvoud aan qua statuur kleinere races die ook Grand Prix werden genoemd. Bij sommige van deze races was het startveld gelijkwaardig aan die van de ‘echte’ Grands Prix en vaak duurden deze races ook net zo lang. Maar er waren, vooral in het Engeland van de jaren vijftig, ook zogenaamde sprintraces (over enkele tientallen kilometers) met uitsluitend nationale coryfeeën aan de start. Waar trek je dan de grens? Maar laten we het hier maar niet te moeilijk maken.
Afbeelding 1 – Ferrari (1952).
Dries van der Lof & Jan Flinterman (1952)
In 1952 telde de Grand Prix van Nederland voor het eerst voor het Wereldkampioenschap Coureurs, dat in dat jaar volledig werd gedomineerd door Ferrari (zie afbeelding 1). Om dat heugelijke feit te vieren had de organiserende KNAC een potje geld vrijgemaakt om twee Nederlanders bij buitenlandse teams in te kopen. U ziet: dat waren echte pay drivers, niets nieuws onder de zon in 1952. Dries Van der Lof en Jan Flinterman waren niet eens eerste keus. Dat waren nationaal sportwagencoureur Herman Roosdorp en internationaal rallyrijder (en soms ook sportwagencoureur) Maus Gatsonides. Een beetje vreemde gang van zaken, want in het Nederland van die tijd was er maar één coureur, die in de formule-racerij internationaal iets te vertellen had. Dat was Lex Beels die het hele jaar met zijn Formule 3-Cooper Europa doorsjouwde en daarmee ook nog wel eens een race won. Maar goed, Roosdorp en Gatsonides hadden dus geen ervaring in formule-auto’s, laat staan op Grand Prix-niveau. Uiteindelijk maakte het allemaal niet veel uit, want Roosdorp bleek veel te langzaam en Gatsonides werd op het verkeerde moment ziek. Beiden vielen dus af, Van der Lof en Flinterman waren dus eigenlijk tweede keus. Van der Lof werd in plaats van Roosdorp gebombardeerd tot eenmalig fabrieksrijder bij het armlastige HWM uit Engeland, dat deze financiële meevaller goed kon gebruiken (in de moderne Formule 1 zou HWM zich ongeveer op het niveau van Toro Rosso bevinden). Van der Lof deed dat helemaal niet verkeerd. Hij trainde zich naar een 14e startplaats van de 18 deelnemers, vier seconden achter de vast HWM-coureurs Macklin en Hamilton. In de race ging het minder goed en viel hij na een eenzame rit achteraan het veld uit. Flinterman was te gast bij een Argentijns privé-team met de welluidende naam Escuderia Bandeirantes. Hij startte met een Maserati als 15e (twee ronden achter Van der Lof), viel al snel uit maar werd vervolgens met de auto van teamgenoot Chico Landi nog negende en laatste. Maar één ding is zeker. Ze waren bij lange na niet de eerste Nederlandse Grand Prix-coureurs (lees verder!) maar ze namen wél als eerste Nederlanders deel aan een Grand Prix meetellend voor het Wereldkampioenschap Coureurs (ingesteld in 1950). Wij nemen u nu mee naar de periode vóór 1952 om een antwoord op onze vraag te vinden.
Afbeelding 2 – Talbot (1946).
Eric Verkade (1946)
Eric Verkade was een kleurrijke figuur, die vooral actief was gedurende de jaren rondom de Tweede Wereldoorlog. Verkade was als lid van de koekjesfamilie een puissant rijke amateurcoureur die allerhande Bugatti’s, Alfa Romeo’s en Maserati’s kocht en daarmee vervolgens uit racen ging. 1946 was zijn topjaar (relativerend beschouwd, want heel veel heeft hij nooit gepresteerd). Zo kort na de oorlog had geen enkel land zin om een officiële Grand Prix te organiseren, ook al omdat toen alle permanente autocircuits in puin lagen of te lijden hadden van een verregaand gebrek aan onderhoud. Racen op het bestaande wegennet van een stad kon en mocht echter wel, en dat werd dan ook veelvuldig gedaan. Verbazend veel race-auto’s bleken de oorlog te hebben doorstaan en daar moet je dan wat mee, nietwaar? Zo waren er in 1946 in plaats van de gebruikelijke (circa) vijf landen-Grands Prix zeker vijfentwintig kleinere versies, die allemaal (soms terecht, soms onterecht) de naam Grand Prix droegen. Dat kwam vooral doordat zowat iedere Franse en Italiaanse badplaats binnen de eigen regio een autorace organiseerde om de touristen te vermaken. Over veiligheid maakte in die tijd niemand zich druk. Begrijpelijk als je weet wat iedereen in de vijf voorgaande jaren had moeten doorstaan.
De belangrijkste race van 1946 was zonder twijfel de deftige Grand Prix des Nations, die werd gehouden in de stad Genève (de standplaats van de Verenigde Naties, vandaar). Iedere coureur van naam en faam was daar aanwezig. Er waren zelfs kwalificatieheats nodig om uit te maken, wie in de finale mocht rijden. Eric Verkade was er ook. Hij werd in de eerste heat negende en laatste, waarmee hij zich uiteraard niet voor de finale plaatste. Maar hij was er dus wel bij! Zijn auto was een Talbot T700, een tot formule-auto omgebouwde Franse sportwagen van vóór de oorlog (zie afbeelding 2). Naar technische reglementen werd toen nauwelijks gekeken. Men reed gewoon met alles wat vier wielen had. Dat ombouwen stelde sowieso weinig voor: spatborden en verlichting eraf en rijden met die handel! Daarvóór had Verkade al deelgenomen aan drie kleinere Grands Prix: de Grand Prix van Marseille (met een Maserati 6CM, uitgevallen na een aanrijding), de Grand Prix des Frontières (Maserati 6CM, uitgevallen) en de Coupe René le Bègue in de stad Saint Cloud. Dat Franse stadscircuit bevatte overigens een tunnel die twee keer zo lang was als die in Monte Carlo! Verkade deed het daar in een Alfa Romeo 8C-2300 statistisch niet eens zo slecht, met een achtste plaats uit elf finishers. Zijn achterstand van drie ronden (op een race-afstand van dertig ronden) was natuurlijk wel aanzienlijk te noemen.
Afbeelding 3 – Bugatti (1935).
.
Jan-Willem Rens (1935)
Was Eric Verkade aldus de eerste Nederlandse Grand Prix-coureur? Laten we eens teruggaan naar de jaren dertig, de periode van de Mercedessen en de Auto-Unions uit Hitler-Duitsland. In die tijd was de geschiedschrijving soms nog tamelijk schimmig. Zo treffen wij op de startlijst van de Eifelrennen 1935 en de Grand Prix van Duitsland 1936 (allebei verreden op de originele ‘lange’ Nürburgring) een Nederlandse naam aan: Jan Willem Rens. Zeker is dat Rens in de Grand Prix van 1936 met een oude Bugatti T51 (zie afbeelding 3) vanaf de vijfde startrij vertrok, naast niemand minder dan Mercedes-coureur Luigi Fagioli. Dat lijkt heel wat maar het betekent niets, want toen werd startplaatsen nog bepaald via loting – niet te bevatten als je ziet hoeveel moeite coureurs tegenwoordig doen om pole position te rijden. Rens viel in de achtste van de twintig ronden uit met een gebroken olieleiding. De geruchten dat Rens nogal deutschfreundlich was, zijn waarschijnlijk mede ontstaan door het feit dat hij uitgerekend in deze twee Duitse races uitkwam. Maar eigenlijk slaat dat nergens op.
John van Hulzen (1930)
Nog verder weg teruggrijpend in de historie komen we uit bij ene G.J. (John) van Hulzen. Over hem schreef de Nederlandse pers destijds ronkend, dat hij ‘voor het fabrieksteam van Bugatti’ uitkwam. Genoeg reden om na te gaan, wat daar nu wel van waar was. Deze John van Hulzen was rondom 1930 inderdaad, net als na hem Eric Verkade, vaste klant bij Ettore Bugatti. Alleen kon Van Hulzen waarschijnlijk met diens race-auto’s beter uit de voeten, want hij was voor de fabriek ook actief als inrijder en testcoureur. Daarnaast kwam hij voor Bugatti, in die functie niet ongebruikelijk, ook in enkele races uit. Tijdens het uitpluizen van uitslagen vond ik zijn naam terug op de zesde plaats van de Grand Prix van Dieppe 1929 (winnaar: René Dreyfus met Bugatti). In 1930 herhaalde hij deze prestatie. Bij deze gelegenheid had hij na twee-en-een-half uur racen slechts drie minuten achterstand op merkgenoot Marcel Lehoux, en die was niet de minste. Je kan erover discussiëren, wanneer een race een échte Grand Prix was. Vooral in Frankrijk waren er destijds jaarlijks tientallen van dit soort races, waarbij het deelnemersveld vrijwel geheel bestond uit rijke amateurcoureurs die zich heuse Grand Prix-Bugatti’s konden veroorloven. Dit soort wedstrijden vormde een broedplaats voor coureurs op weg naar een serieuze Grand Prix-carrière. Ik werd echter aangenaam verrast, toen ik merkte dat Van Hulzen in dat jaar ook was gestart in een ‘echte’ Grand Prix, namelijk die van Spanje! Dat maakt hem onmiskenbaar tot een heuse Grand Prix-coureur, ook al reed hij in zijn hele leven waarschijnlijk niet meer dan die ene Grand Prix. Niet dat hij zich daarin onsterfelijk maakte of zo. In de zestiende ronde raakte hij op een nogal spectaculaire manier van de baan, waarbij de rijder aan zijn hoofd werd gewond en zijn Bugatti in brand vloog. Dat laatste was dan weer wél vrij bijzonder.
Frits Koolhoven (1907)
Frits Koolhoven is een roemruchte naam uit het verleden: aanvankelijk als autocoureur, daarna als vliegtuigontwerper bij onder meer Duperdussin (waar de allereerste monocoque-constructies werden gebouwd maar dat terzijde), auto-ontwerper bij Spyker en nog een heleboel meer. Zijn coureursloopbaan was kort maar krachtig, met slechts één internationaal aansprekende uitslag, maar die mocht er dan ook zijn. In 1907 werd Koolhoven namelijk, nog maar 21 jaar oud, met een Minerva tweede in de 600 kilometer lange Coupes des Ardennes. Daarmee zou hij het ten volle verdienen om Nederlands eerste Grand Prix-coureur te zijn. Helaas voor ons verhaal was die race echter nét geen Grand Prix, eerder een soort GP2-race avant la lettre. Deze werd namelijk verreden volgens de zogenaamde Kaiserpreis-formule, destijds bedoeld als ‘redelijk alternatief’ voor de Grand Prix-formule die toen al qua kosten (what’s new?) volledig uit de hand dreigde te lopen. Toch haalden ook die auto’s toen al tegen de 160 km/h. En dat over wegen, die amper die kwalificatie verdienden.
Afbeelding 4 – Panhard & Levassor (1896).
Parijs-Amsterdam-Parijs (1898)
Natuurlijk ben ik voor alle zekerheid nog verder in de autosporthistorie afgezakt, helemaal tot de roemruchte wegraces uit de periode 1894-1903 toe. Eén daarvan liep van Parijs naar Amsterdam en weer terug. Deze race deed in 1898 dus uitgebreid Nederland aan, maar denk niet dat er toen een autosportvonk naar het Nederlandse volk oversprong. Onder de 25 deelnemende coureurs (de deelnemers aan de bijbehorende toertocht niet meegerekend) bevond zich dan ook geen enkele Nederlandse coureur. Om allerlei duistere redenen heeft Nederland tot de jaren zestig in internationaal opzicht eigenlijk niets te vertellen gehad. België wel, en hoe! Dat land was vanaf het allereerste begin bij de autosport betrokken en leverde in de loop van de tijd een hele reeks Grand Prix-coureurs, Grand Prix-automerken, Grand Prix-circuits en (sinds 1925) Grands Prix-races.
Afbeelding 5 – Maserati (1958).
Carel Godin de Beaufort (1958)
Even een tussendoortje voor historische scherpslijpers. De Formule 1 bestaat pas sinds 1947. In 1952 en 1953 werd het Wereldkampioenschap verreden volgens de toenmalige Formule 2. Die noiodmaatregel was nodig omdat de Formule 1 toen al(weer) onbetaalbaar dreigde te worden en pas in 1954 in een meer betaalbaar format zou terugkeren. De Grand Prix van Nederland 1952 was dus ‘slechts’ een Formule 2-race. Daarom heet de eerste Nederlandse Formule 1-coureur (let wel: iets anders dan Grand Prix-coureur) niet Van Hulzen, Rens of Verkade en ook niet Van der Lof of Flinterman maar … Carel Godin de Beaufort. Hij startte namelijk in 1958 met zijn Porsche in de Grand Prix van Nederland … in een tot single-seater omgebouwde Porsche RSK-sportwagen! Bent u er nog? En als dát niet goed genoeg is: in datzelfde jaar startte hij voor alle zekerheid ook nog in de Grand Prix van Frankrijk met een Maserati 250F. Carel Godin de Beaufort zou zich daarna gaandeweg ontwikkelen tot de eerste serieuze Nederlandse Grand Prix-coureur (‘serieus’ in de zin van: ‘actief in een aantal seizoen en niet in één of twee races).
Voorlopige conclusie
Hiermee loopt mijn zoektocht naar de eerste Nederlandse Grand Prix-coureur zo’n beetje ten einde.
Mijn ‘uitslag’ luidt als volgt:
1] John van Hulzen (1930),
2] Jan Willem Rens (1936) en
3] Eric Verkade (1946).
Wie had dat gedacht? Er blijft echter nog genoeg ruimte voor kanttekeningen. Bijvoorbeeld: ik ben er voor 99% (maar geen 100%) zeker van dat Carel van der Heijden, met een Panhard in 1901-1903 deelnemer aan twee grote wegraces, een echte Belg was. Hans Herkuleyns en vooral Eddie Hertzberger staan bekend als de enige twee serieuze Nederlandse autocoureurs uit de periode tussen de beide wereldoorlogen. Beiden behaalden in de periode 1935-1939 vooral in de Zuidbelgische Grand Prix de Frontières goede resultaten, al ging het hierbij steeds om voiturette racing (zeg maar de Formule 2 uit die periode). En wie heeft ooit gehoord van coureurs geneemd Peerenboom en Van Kempen? Ook die waren in 1946, in de schaduw van Eric Verkade, actief in Grand Prix-achtige races. Zijn er misschien nog nazaten die hierover informatie zouden kunnen verstrekken? Laat het me dan s.v.p. weten op info@autowoordenboek.nl!