Hierbij drijft de motor de achterwielen aan. Tegenwoordig hebben de meeste personenauto’s echter voorwielaandrijving.
ACHTERWIELAANDRIJVING BIJ STOOMAUTO’S
Uitvinder: Richard Trevithick (Engeland, 1803). Zijn schepping was tevens (na de twee voertuigen van Cugnot in 1769 en 1770) de derde auto ooit. Trevithicks keuze was onbewust. Het kwam constructief gewoon het beste uit.
ACHTERWIELAANDRIJVING BIJ ELEKTRISCHE AUTO’S
Uitvinder: Charles Jeantaud (Frankrijk, 1861). Jeantaud monteerde in een koets een Gramme-elektromotor, die de achterwielen aandreef. Jeantauds elektrische auto was qua ‘auto-echtheid’ goed vergelijkbaar met de benzine-auto van Gottlieb Daimler (1886), die immers ook slechts een gemotoriseerde koets was. Bij deze beide auto’s was alleen maar voor achterwielaandrijving gekozen omdat dat beter uitkwam. Het fenomeen ‘weggedrag’ was toen nog niet aan de orde.
Afbeelding 1 – Panhard & Levassor (1895).
\
ACHTERWIELAANDRIJVING BIJ AUTO’S MET EEN BENZINEMOTOR
Eerste auto: Benz (Duitsland, 1886). Dat was dus toevallig. Aanvankelijk bouwde iedereen zijn auto zoals het hem het beste uitkwam, zonder vast systeem en zonder zich bezig te houden met toen nog onbekende fenomenen als gewichtsverdeling en aandrijvingsvormen.
In 1891 kwam daar verandering in dankzij het Franse automerk Panhard & Levassor. Bij hun ‘Système Panhard’ had de personenauto de motor voorin, de inzittenden in het midden (dus allemaal ‘vooruitkijkend’) en achterwielaandrijving (zie afbeelding 1). Die auto voldeed zo goed, dat dit voor de daaropvolgende dertig jaar de algemene norm werd van hoe een auto ontworpen diende te worden ontworpen.