De term ‘automobiel’ (afgekort: auto) is een onzin-woord, letterlijk potjeslatijn. ‘Auto’s is oud-Grieks voor ‘zelf’ en ‘mobilis’ is Latijn voor ‘beweegbaar’ of ‘bewegend’. Een automobiel is dus een apparaat dat zichzelf kan voortbewegen. Een auto moet daarvoor wel een eigen krachtbron plus brandstof meedragen (in tegenstelling tot fietsen en zeilwagens). Hij moet ook wielen hebben (anders zou je een schip of een vliegtuig ook een auto moeten noemen) – en meer dan twee (om zich te onderscheiden van motorfietsen). Verder moet hij tijdens het rijden zelfstandig van richting kunnen veranderen (anders dan een trein). Tenslotte moet een auto ook nog mensen kunnen vervoeren (anders dan een speelgoedauto).
1895. Volgens de Europese, eigenlijk Engelse, versie werd er in 1895 via een prijsvraag gevraagd wie een geschikte naam kon bedenken voor die nieuwerwetse voertuigen. Het schijnt dat Frederick Simms (volgens dit document ook betrokken bij de uitvinding van de bumper, de claxon en de pantserwagen) met ‘automobile’ die prijsvraag heeft gewonnen.
Circa 1895. In Amerika schreef de krant Chicago Times Herald, de organisator van de eerste autorace op Amerikaanse bodem, eenzelfde prijsvraag uit. Onder de in, met onder meer de volgende voorstellen die het niét haalden: moto-cycle, horseless carriage, mechanical carriage, automatic buggy en petroleum wagon. De bedenker van ‘automobile’ was naar verluidt echter Alexander Winton. Deze is een belangrijk figuur in de Amerikaanse autohistorie, want hij was één van de allereerste autofabrikanten van Amerika, bouwde de eerste vierklepsmotor ooit en vond de pneumatische klepbediening én dito stuurbekrachtiging uit.