Tegenwoordig denk je bij een driewieler aan een invalidenvoertuig of aan kinderspeelgoed. Maar driewielers speelden in de autohistorie drie keer een heel belangrijke rol: ten eerste in 1769 als ‘oervader’ van alle auto’s, ten tweede in circa 1890 als waarschijnlijk de eerste praktisch bruikbare (en ook betaalbare) auto en ten derde vlak na de Tweede Wereldoorlog als noodzakelijk supergoedkoop alternatief voor de normale auto.
Afbeelding 1 – Auto van Cugnot (1770).
DRIEWIELIGE AUTO MET STOOMMOTOR
Uitvinder: Nicolas Joseph Cugnot (Frankrijk, 1769, zie afbeelding 1). Ook auto-pioniers als Verbiest (1678), Trevithick (1803) en Benz (1886) ontwierpen en bouwden gemotoriseerde driewielers. Maar alleen al het hier afgebeelde voertuig gaf vanwege zijn afmetingen en gewicht gedecideerd antwoord op de vraag, of we in het algemeen driewielige motorvoertuigen als auto of als motorfiets moeten beschouwen.
Eerste ‘praktisch bruikbare’ driewieler met stoommotor: De Dion-Bouton (Frankrijk, 1888). Driewielers waren lichter en goedkoper dan vergelijkbare vierwielers, onder meer omdat ze geen differentieel nodig hadden en toe konden met een eenvoudige stuurinrichting. Tot het eind van de negentiende eeuw deden de prestaties van motordriewielers niet onder voor die van de gemiddelde auto – vaak in tegendeel. In de autosport kregen dit soort voertuigen een eigen naam – voiturette oftewel wagentje – en een eigen klasse. en de verre voorloper van de Formule 2 (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2 – De Dion-Bouton (1888).
DRIEWIELIGE AUTO MET ELEKTROMOTOR
Uitvinders van de ‘praktisch bruikbare’ driewieler met elektromotor: Nicolas Jules Raffard en Gustave Trouvé (Frankrijk, 1881). Zij bouwden een elektromotor en een accu op een driewielige fiets en namen daarmee gewoon deel aan het verkeer.
Afbeelding 3 – Benz (1886).
DRIEWIELIGE AUTO MET BENZINEMOTOR
Eerste ‘praktisch bruikbare’ driewieler met benzinemotor: Benz (Duitsland, 1886, zie afbeelding 3).