Toen auto’s daken kregen, hadden ze nog geen aparte ruimte voor bagagevervoer. De behoefte daaraan nam toe naarmate auto’s betrouwbaarder werden en dus langere reizen aankonden.
Circa 1900. Dakbagage was, zeker voor kleinere auto’s, structureel nog te belastend voor de dakconstructie. Daarom werd bagage (meestal in de vorm van één of meer koffers) meestal op een kofferrek achterop de auto vastgebonden, terwijl er aan weerszijden van het motorcompartiment plaats was voor één of twee reservewielen. Uit die periode stammen overigens wel meer van die merkwaardige, historisch gevormde termen als ‘kofferruimte’. Denk maar aan ‘hoedenplank’, ‘pakjesplank’ en ‘handschoenenkastje’.
1902. De Engelse carrosseriebouwer Whitlock kwam, ver vóór enige autofabrikant, op het idee om binnen de carrosserie van een personenauto een afgesloten ruimte vrij te maken om bagage veilig en goed beschermd te kunnen vervoeren. Whitlocks doel was ‘slechts’ om zo een gewone personenauto tevens als taxi te kunnen gebruiken. Eigenlijk vreemd dat het daarna nog zo’n twintig jaar duurde voordat men dit ook bij gewone personenauto’s ging toepassen. Reservewielen werden daarvóór altijd ‘ergens’ buiten op de auto gemonteerd en ze waren dus altijd vuil als je er als automobilist mee aan de slag moest.
1921. e eerste auto’s met het reservewiel in de bagageruimte werden gebouwd door Franklin en Harvards (Amerika).
1934. De eerste auto’s met een in de carrosserie geïntegreerde bagageruimte naar het voorbeeld van Whitlock: Citroën (Frankrijk) en Chrysler (Amerika).
1955. De eerste auto met een van binnenuit bereikbare bagageruimte: Cadillac (Amerika).
Voor meer informatie:
IMPERIAAL [1600]