Een motor met drukvulling wordt letterlijk onder druk gevuld met brandstof-luchtmengsel. Dan wordt de inlaatlucht in de motor geduwd (overdruk) in plaats van in de motor gezogen (onderdruk) teneinde een betere cilindervulling te verkrijgen. Een compressor wordt door de krukas aangedreven.
1860. Oorspronkelijk wilden de broers Philander en Francis Roots (Amerika, 1860) met hun Roots-compressor de ventilatie van mijnen verbeteren. De mijnbouw was ten tijde van de Industriële Revolutie namelijk voor de economie van levensbelang. Auto’s bestonden er toen nog niet.
1885. Gottlieb Daimler (Duitsland) dacht er al in 1885 over om zijn eerste automotor van een compressor te voorzien. Daarom nam hij patent op de Roots-compressor, evenals Rudolf Diesel in 1896 en Louis Renault in 1902. Uiteindelijk deed niemand er echter iets mee.
1907. Eerste auto’s met een viertaktcompressormotor: Ariès (Frankrijk) en Chadwick (Amerika). Een compressor uit die periode kon een motor alleen gedurende een aantal seconden een aanzienlijke ‘boost’ geven. Daarom was deze voorlopig alleen interessant voor toepassing in race-auto’s.
1912. De eerste auto met tweetaktcompressormotor werd gebouwd door Côte (Frankrijk).
1922. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bleken compressormotoren ook geweldig te functioneren bij jachtvliegtuigmotoren, die immers in staat moesten zijn om (tijdens luchtgevechten) kortstondig extra vermogen te genereren. Toen na de oorlog vele werkeloos geraakte vliegtuigmotortechnici in de autosport verzeild raakten, was het een kwestie van tijd voordat de compressor ook daar zou inburgeren. De eerste serieuze race‑auto met compressormotor was een sportwagen waarmee Mercedes (niet toevallig toen ook al bouwer van vliegtuigmotoren) aan de Targa Florio 1922 deelnam. Al snel werd de compressormotor gemeengoed.
1923. In 1923 bouwde Fiat de eerste succesvolle Grand Prix-auto met compressormotor. Aanvankelijk liet de AIACR het er lelijk bij zitten door niet op deze motorontwikkelingen te reageren. Motorconstructeurs profiteerden daarbij van een technische reglement, waarin atmosferische motoren en compressormotoren qua maximum cilinderinhoud gelijk waren gesteld. Daardoor werden auto’s met compressormotoren dus flink bevoordeeld. Overigens probeerden in die periode Delage (Frankrijk, 1923), Duesenberg (Amerika, 1926) en Fiat (Italië, 1926) tevergeefs met tweetakt-compressormotoren te gaan racen.
Afbeelding 1 – Mercedes-Benz (1938).
Afbeelding 2 – Mercedes-Benz (1939).
Afbeelding 3 – Alfa Romeo (1951).
1938. Bij de V12-motor van de Mercedes-Benz Grand Prix-auto waren twee compressoren parallel (dus voor iedere cilinderrij één) ingebouwd (zie afbeelding 1). Grand Prix-compressormotoren waren in die tijd zo hoog opgevoerd, dat de inlaatlucht in twee ’trappen’ (dus door twee seriegeschakelde compressoren) moest worden gecomprimeerd.
1939. In 1939 monteerde Mercedes-Benz beide compressoren in serie: eerst de grootste en daarna de kleinere (zie afbeelding 2).
1951. Twaalf jaar later was deze constructie nog goed genoeg om er het Wereldkampioenschap Coureurs mee te winnen (Alfa Romeo, zie afbeelding 3).
Voor meer informatie:
SPIRAALCOMPRESSOR [1905]