Een stationaire motor is ontworpen om altijd bij een gegeven motortoerental (stationair motortoerental) een bepaald continu-vermogen te leveren. Zo’n motor is dus niet geschikt voor de aandrijving van een auto maar bijvoorbeeld een aggregaat of voor in de fabriek. In dit geval was de stationaire dieselmotor er het eerst en werd de automotor daar later uit ontwikkeld.
1890. Uitvinder van de stationaire ‘diesel-achtige’ motor: Herbert Akroyd (Engeland). Akroyd bouwde drie jaar vóór Rudolf Diesel (1893) al een motor, die vrijwel het evenbeeld was van de motor die Diesel later zou ontwerpen.
1892. Uitvinder van de stationaire dieselmotor: Uitvinder: Rudolf Diesel (Duitsland). Hierbij doet zich dus de vraag voor: wie was nu eigenlijk de uitvinder van de dieselmotor: Ackroyd of Diesel?
1908. Uitvinder van de stationaire dieselmotor met vier kleppen per cilinder: Rudolf Diesel (Duitsland). Vooralsnog was ook deze motor alleen bruikbaar als stationaire motor door het ontbreken van een brandstofinspuitpomp en door het enorme gewicht (4.500 kilogram). Aanvankelijk werd hierbij stookolie als brandstof gebruikt. Voor het eerst gefabriceerd door MAN (Duitsland), die in dat jaar ook begon te experimenteren met dieselmotoren die wél geschikt waren voor auto’s. Intussen begon het Zwitserse vrachtwagenmerk Saurer met het ombouwen van benzinemotoren tot (nog steeds) stationaire dieselmotoren.
1911. Stationaire dieselmotoren waren wél geschikt voor inbouw in schepen, waar de motoren immers wél voortdurend op constant motortoerental draaien. Fabrikant van deze motor was wederom MAN (Duitsland). Het schip in kwestie, de ‘Selandia’ uit Denemarken, bleek tijdens langdurige zeereizen een groot succes.